Heivlinder - Hipparchia semele   E: Grayling D: Rostbinde F: l’Agreste

2017 Heivlinder

De heivlinder is een bewoner van een droog en schraal milieu. Hij komt voor op droge schrale graslanden en op droge heide. Ook langs de kust wordt de soort regelmatig aangetroffen. De mannetjes en vrouwtjes ontmoeten elkaar bij vrijstaande bomen in dit verder zeer open landschap, bijvoorbeeld bij vliegdennen in heideterreinen. Het vrouwtje zet de eitjes af op veel verschillende soorten smalbladige grassen, onder andere Festuca (zwenkgras), Agrostis (struisgras) en Bromus (dravik). Ze kruipt daarvoor, vaak lopend over de bodem, in een laag polletje gras en plakt een eitje aan een dorre spriet enkele centimeters boven de grond. De rups groeit zeer langzaam. Ze foerageert voornamelijk 's nachts. De overwintering gebeurt halfvolwassen laag in een graspolletje. Voor de verpopping wordt een soort van cocon in een holletje in de grond gesponnen. De heivlinder vliegt in een generatie.   Komt in vrijwel heel Europa voor. In Scandinavië, Groot-Brittannië, Ierland en de Baltische Staten beperkt tot de kuststroken. Ontbreekt in Frankrijk in enkele gebieden in het westen, ook niet aanwezig in grote delen van Griekenland, Albanië, Macedonië, Z-Bulgarije en de mediterrane eilanden behalve Sicilië. Vliegt van zeeniveau tot 2000m.

 

Vliegtijd: juni, juli, augustus, september.
Status Europa: Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux: In Nederland gevoelig, in Vlaanderen en Wallonië kwetsbaar.

Heivlinder - Hipparchia semele cadmus   E: Grayling D: Rostbinde F: l’Agreste

Kleine heivlinder -Hipparchia statilinus   E: Tree Grayling D: Eisenfarbiger Samtfalter F: Le Faune

De kleine heivlinder is vooral in het noordelijk deel van zijn verspreidingsgebied een typische steppebewoner. Hij komt voor in zeer warme, droge en schrale gebieden met veel open grond en weinig vegetatie, zoals rotsparteien en randen van stuifzanden. De eitjes worden een voor een vanaf de grond aan dorre grassprieten geplakt. Waardplanten zijn Corynephorus canescens (buntgras), Festuca ovina (schapengras), Agrostis vinealis (zandstruisgras), Bromus (dravik), Stipa (vedergras) en andere soorten. De jonge rups overwintert in een graspolletje. Als het niet vriest, blijft ze ook gedurende de winter actief. Na de overwintering begint de groei pas goed. Toch ontwikkelt de rups zich zeer langzaam en verpopt pas tegen het einde van de zomer in augustus. De vliegtijd van de kleine heivlinder, die maar een generatie per jaar voortbrengt, is dan ook zeer laat. De kleine heivlinder is behoorlijk variabel in grootte en vleugelpatroon. De vlinders van de nederlandse populaties zijn kleiner en eenvoudiger getekend dan de zuidelijke soortgenoten.  Een soort van ZW- tot ZO-Europa. Komt voor op het Iberisch Schiereiland, in ZW- en Z-Frankrijk, Italië, Z-Zwitserland, Oostenrijk en de hele Balkan. Tot in ZO-Polen en Litouwen. Enkele populaties in Nederland. Vliegt van zeeniveau tot 1500m.

 

Vliegtijd: juni, juli, augustus, september, oktober.
Status Europa: Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux: In Nederland kwetsbaar, verdwenen uit Vlaanderen sinds 1930.