Blauwoogvlinder - Minois dryas   E: Dryad D: Blauäugiger Waldportier F: Dryade

De blauwoogvlinder komt voor op grazige, niet te schrale plekken. Vaak liggen deze ruige locaties tegen bosranden of struwelen aan. De meeste vliegterreinen zijn vrij vochtig. Als waardplanten dienen relatief breedbladige, voedselrijke grassoorten, zoals Molinia caerulea (pijpenstrootje), Calamagrostis (struisriet) of Bromus (dravik). Het vrouwtje laat de eitjes tijdens de vlucht gewoon in het gras vallen. De kleine rupsen kunnen nuchter overzomeren. Pas in de herfst beginnen ze te eten en overwinteren dan in het eerste of tweede stadium. De verpopping vindt in de grond plaats. De rups graaft zich een klein holletje, maar spint geen cocon. De blauwoogvlinder komt voor in een generatie per jaar.  Soort van zuidelijk Centraal-Europa. In Spanje beperkt tot Cantabrisch gebergte en Pyreneeën, Frankrijk behalve het noordwesten en uiterste zuiden, N-Italië, Zwitserland, Z-Duitsland, Polen via Balkan tot N-Griekenland. Vliegt van 100 tot 1700m.

 

Vliegtijd: juni, juli, augustus, september.
Status Europa: Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux: Niet in de Benelux. De dichtstbijgelegen populaties bevinden zich in Midden-Frankrijk, Oost- en Zuid-Duitsland, onder andere in het zuidelijke Rijndal.