Reseda witje - Pontia daplidice E: Bath White D: Resedafalter F: Le Marbré
Tegenwoordig wordt het resedawitje opgesplitst in twee soorten: het resedawitje zelf (Pontia daplidice) en het oostelijk resedawitje (Pontia edusa). Deze twee soorten zijn in het veld echter niet te onderscheiden. Hun levenswijze is overeenkomstig. Ze komen voor op warme, stenige plaatsen die vaak verstoord zijn, zoals wegbermen of verlaten landbouwgrond of steengroeves. De eitjes worden afgezet op kruisbloemigen, zoals Reseda , Sinapis (mosterd) en Alyssum (schildzaad) -soorten. De rupsen foerageren voornamelijk op de bloemen en zaden. De verpopping vindt plaats als gordelpop tegen een stengel van de waardplant aan. Het resedawitje kan in twee en meer generaties per jaar vliegen. De vlinders zijn zeer variabel in uiterlijk, niet alleen wat hun tekening betreft maar ook qua grootte. Ze zijn zeer mobiel en trekken in warme jaren richting noorden en westen. Het resedawitje en het oostelijk resedawitje komen in heel Europa voor met uitzondering van het midden en zuiden van Groot-Brittannië en Scandinavië. Trekvlinders kunnen het zuiden van Scandinavië echter wel bereiken. Het resedawitje komt voor ten westen van een lijn tussen N-Duitsland via W-Zwitserland naar Z-Frankrijk. Het oostelijk resedawitje is te vinden ten oosten van een lijn van N- naar Z-Frankrijk. Over de exacte verspreiding heerst echter grote onduidelijkheid. Vliegen van zeeniveau tot ongeveer 2500m.
Vliegtijd: maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november. Status Europa: Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux: In Nederland onregelmatige standvlinder, in Vlaanderen en Wallonië dwaalgast.